Bewegen en Parkinson

Bewegen en Parkinson

Waarom moeten mensen met Parkinson eigenlijk bewegen?

Over het Algemeen wordt aangenomen dat mensen met Parkinson er een passieve leefstijl op na houden. Dit ten gevolge van hun lichamelijke, cognitieve en emotionele problemen. Helaas klopt dit gedeeltelijk wel. Uit onderzoek blijkt dat mensen met Parkinson 29% minder lichamelijk actief zijn dan leeftijdsgenoten zonder Parkinson.

Die inactiviteit wordt veroorzaakt door de ernst van de ziekte, de ervaren ziektelast, beperkingen in het dagelijks leven en loopproblemen. Maar ook vermoeidheid en gedragscomponenten spelen een rol.

Overigens blijken vrouwen met Parkinson 80% actiever te zijn dan mannen. Dat komt voornamelijk door de huishoudelijke werkzaamheden die zij doen. Wat betreft wandelen, fietsen, tuinieren en sporten is er geen verschil tussen mannen en vrouwen met Parkinson.

Daarnaast hebben mensen met Parkinson minder spierkracht en minder fysiek vermogen dan leeftijdgenoten zonder Parkinson. De basale ganglia in de hersenen werken minder goed en sturen daardoor de motorische kernen ook niet goed aan. Met als gevolg dat er minder motorunits in de spieren geactiveerd worden. Dit kan leiden tot spierzwakte, balansproblemen en valpartijen.

Waarom is die verminderde lichamelijke activiteit een probleem? Inactiviteit geeft een verhoogd risico op hart- en vaatziekten, het ontwikkelen van suikerziekte en botontkalking. Dat geldt voor iedereen, maar bij Parkinson komen daar nog de verhoogde kans op het ontwikkelen van een depressie en cognitieve achteruitgang bovenop. Spierzwakte kan oorzaak zijn van minder balans en sneller vallen met alle akelige gevolgen van dien.

Wat weten we van de effecten van bewegen?

Er komen steeds meer aanwijzingen uit de wetenschap dat fysieke fitheid van invloed is op het ziekteverloop bij mensen met Parkinson. Uit dierstudies blijkt dat beweging en dan vooral intensieve beweging, de dopamineproducerende cellen beschermt, de cognitie verbetert en neuroplasticiteit stimuleert. Toename van BDNF en verbeterde doorbloeding van de hersenen spelen daarbij een rol. Deze effecten treden niet op bij inactiviteit.

Neuroplasticiteit betekent verandering in de organisatie van de hersenen. Het vermogen van de hersenen om zich te herstellen en te herstructureren.

BDNF staat voor Brain Derived Neurotrophic Factor, het is een zenuwcelstimulerend stofje dat een bijdrage levert aan de overleving van zenuwcellen en een rol speelt bij het tot stand komen van nieuwe verbindingen in de hersenen.

BDNF molecuul
BDNF molecuul

Ook bij mensen neemt de hoeveelheid BDNF toe bij inspanning en verbetert de doorbloeding van de hersenen. Bij mensen met Parkinson verbetert de cognitie bij intensief bewegen als je dat meet met cognitieve testen. Helaas is niet aangetoond dat intensief bewegen het risico op dementie bij mensen met Parkinson vermindert. Bij ouderen in het algemeen is wel aangetoond dat intensieve beweging het risico op dementie en milde cognitieve achteruitgang vermindert. Bovendien hebben actieve ouderen een grotere grijze massa (hersenen) dan inactieve leeftijdgenoten. Het is dus van belang om lichamelijk actief te blijven en het liefst voor intensieve bewegingsvormen te kiezen.

Bewegen is verder van belang voor lichamelijk functioneren in het leven van alledag, voor kwaliteit van leven en voor voldoende kracht en balans. Bij mensen met Parkinson is er vooral effect op de manier van lopen zoals loopsnelheid en paslengte.

Hoe moet je bewegen en trainen om die effecten te bereiken?

Die vraag is veel lastiger te beantwoorden dan de vraag wat bewegen voor je doet. Dat komt omdat er weliswaar veel onderzoeken naar verschillende trainingsprogramma’s worden gedaan, maar dat deze onderzoeken de nodige problemen kennen. Het grootste probleem is dat er veel verschillende manieren zijn om te trainen en de onderzoeken allemaal een iets andere insteek kiezen. Dat maakt ze moeilijk vergelijkbaar. Uiteraard geldt dat ook voor de effecten, maar daar is wel een positieve trend in te ontdekken.

Bewegen en Parkinson

Zo’n 20 jaar geleden lag het accent van training voor mensen met Parkinson vooral op activiteiten die belangrijk zijn voor het dagelijks functioneren, het voorkomen van vallen en handhaven van fysieke mogelijkheden.  Er werd gebruik gemaakt van cognitieve bewegingsstrategieën en cues. Door ingewikkelde bewegingen op te breken in kleine componenten en die afzonderlijk en heel specifiek te trainen. Dat is zeker niet verlaten en heeft nog steeds een plaats in de fysiotherapie voor mensen met Parkinson. Maar juist het bereiken van de andere effecten van bewegen en trainen, zoals hierboven beschreven, voegt veel toe.

Belangrijk bij bewegen is dat het voldoende “zwaar” is om de gewenste effecten te bereiken. Wat dan “zware inspanning” is, is persoonlijk en afhankelijk van iemands fitheid. Uit studies blijkt dat mensen met Parkinson intensief bewegen goed aankunnen en dat ook lang kunnen volhouden.

Borgschaal zwaarte belasting
Borgscore

Goed om te weten dat er geen overtuigend bewijs is dat beweging altijd heel hoogintensief moet zijn. Dat is erg afhankelijk van het stadium waarin de ziekte zich bevindt. Algemeen kan je zeggen hoe korter geleden de diagnose, hoe intensiever je moet/kan trainen om gunstige effecten te halen. In latere stadia kan je volstaan met gemiddeld intensief. Om deze intensiteit vast te stellen kijken we naar de maximale hartslag: hoogintensief is > 77% van de maximale hartslag, matig intensief tussen 50% en 70% van de maximale hartslag. Is de maximale hartslag lastig vast te stellen, dan kijken we naar de Borgscore, hoogintensief is een Borgscore > 14, matig intensief is een Borgscore rond de 12. Trainen op Borgscore kan makkelijk geleerd worden.

Bijna belangrijker dan de intensiteit van de training is de uitdaging die erin zit, het verleggen van grenzen en leren van nieuwe vaardigheden. Dat stimuleert de hersenen extra. En het plezier dat je er aan beleeft is natuurlijk voorwaarde om het te blijven doen.

Hieronder volgen twee voorbeelden van intensieve en uitdagende inspanning.